←back

←overview

←home


Twee zwervers

april 2024

Geschreven bij een bijeenkomst van Eigen Werk, naar aanleiding van de prompt 'stray dog'

Bevat suicidaliteit en dierenleed

De nachten zijn lang in de stad, hoewel het nooit echt donker wordt. Er valt binnen een straal van kilometers niet te ontkomen aan de gloed van de reclameborden en lantarenpalen. Hij heeft geen poging gedaan om te slapen. Zijn lichaam heeft die behoefte al lang achter zich gelaten. In plaats daarvan loopt hij door de straten, nippend van zijn fles. Ondanks zijn benevelde toestand merkt hij dat de fles steeds lichter word; al het goeds is van korte duur.

Het was geen bewust plan, maar het is te vanzelfsprekend om toeval te zijn: wanneer de laatste druppel opdroogt op zijn tong is hij aangekomen bij de brug over de rivier. De lampen glitteren op het water onder hem, de langgerekte vingers van licht verstoord door kringen van de aanzwellende regen. Zijn jas is nog niet doorweekt, maar het zal niet lang meer duren.

Met gebrek aan de standaard emoties zoals boosheid, verdriet, angst of wanhoop staat hij aan de oever. Het enige wat hij ervaart is een lichte frustratie over zijn lege fles, en een allesomvattende moeheid. Ieder moment kan hij er voor kiezen de brug op te lopen en de last van zijn leven af te leggen. Wat zou het een opluchting zijn als deze nacht zijn laatste wordt.

Met een laffe boog gooit hij zijn fles op de al met afval bezaaide klinkers onder de brug. Hij verwacht het tevredenstellende gerinkel van glas te horen, maar in plaats daarvan hoort hij een zacht gejank. De contouren van een straathond verschijnen vanuit de schaduw. Het beest heeft zijn staart tussen de poten, en hinkt weg van waar de fles op zijn rug is beland. Hij heeft duidelijk geen idee van de bron van deze aanval, want de hond trippelt naar hem toe zodra hij hem opmerkt.

Zodra de hond bij hem in de buurt komt, word hij overspoeld door de zware geur van vocht, zweet en aarde, haast alsof dit dier uit een graf gekropen is. Opgestaan uit de dood is hij misschien niet, maar hij is er zeker ook niet ver van verwijderd. Hij mist een oor, en heeft in plaats daarvan een dikke korst op zijn kop. Zijn vacht is kleurloos en doordrenkt, en hij houd zijn rechtervoorpoot angstvallig van de grond.

Een moment worstelen medelijden en walging in hem met elkaar. Het is moeilijk om het dier goed te zien door de regen die in zijn ogen loopt. Het water lekt eindelijk door zijn jas, en vormt natte plekken in zijn elleboogholtes. God, het is niet medelijden of walging wat hier winnen gaat. Het enige gevoel wat overblijft is herkenning, alsof hem een spiegel voor is gehouden. Hij kan zich niet meer herinneren hoe hij eruit ziet onder zijn baard en zijn vieze sjaal, maar de blik van deze hond, zowel getrapt als aanhankelijk, is hoe hij het zich voorstelt.

‘’Kom, beessie’’, mompelt hij, en hurkt neer bij het dier.  De hond drukt meteen zijn kop tegen zijn broekzak, waar hij dagen geleden de resten van een worstenbroodje in bewaard heeft. Zijn snuffelen klinkt menselijk en schurend.
‘’Ik heb niks voor je’’, fluistert hij, en hij merkt tot zijn verbazing dat hij overmand word door tranen.

Hij trekt het dier op zijn schoot, huiverend wanneer zijn vingers diep wegzinken in de glibberige vacht. Het is meteen duidelijk dat de gekwetste poot van de hond veroorzaakt is door een stuk plastic draad waarin hij verstrikt is geraakt, ongetwijfeld bij een zoektocht naar eten in een van de afvalhopen.

De stank van de etterende wond is misselijkmakend, en het gevoel van het weke vlees zo mogelijk nog meer. De hond piept soms zachtjes, of likt aan zijn hand, maar hij verzet zich niet.

‘’Vies beest, je ziet er nog erger uit dan ik’’, mompelt hij. En toch ontwart hij in het half-donker de glanzende draden, wind lus voor lus los van het dier tot de striemen ook in zijn eigen vingers staan.
Ze zijn allebei doorweekt en uitgeput wanneer de laatste draden eindelijk loskomen. De eerste gloed van de zonsopkomst kleurt de lucht.

Meer kan hij niet doen voor de hond. Hij zou hem hier achter moeten laten en de brug op lopen, voordat het verkeer begint te ontwaken.

Maar het warme gewicht op zijn benen is aangenaam. De stank van de hond ontneemt hem zijn schaamte voor zijn eigen viezigheid. Voorlopig blijft hij hier zitten.

←back

←overview

←home